Tien jaar geleden was alles overzichtelijk. Het overgrote deel van de patiënten met een indicatie voor antistolling kreeg vitamine-K-antagonisten en werd begeleid door de trombosedienst. Een landelijk dekkend netwerk van trombosediensten voerde deze zorg uit en fungeerde als vraagbaak over antistollingsmedicatie bij operaties en bloedingen. De huisarts en medisch specialist hadden er meestal niet of nauwelijks omkijken naar.
De komst van nieuwe antistollingsmiddelen zoals de directe orale anticoagulantia (DOAC’s) heeft dat allemaal veranderd. Sindsdien moeten patiënten zelf zorgen voor hun herhaalrecepten en moeten ze zelf hun controleafspraken regelen bij hun behandelaar, net zoals dat bij de meeste andere geneesmiddelen het geval is. Prof. dr. Hugo ten Cate: ‘De trombosedienst is daar niet meer bij betrokken. De voortschrijvend arts, huisarts of medisch specialist, heeft deze taken overgenomen.’
&ellipsis;